Als jongen woonde hij (geb.1949) te Amsterdam. Aan de overkant van zijn school had de beeldhouwer Berend Peter Hogenesch zijn atelier. Daar was hij regelmatig te vinden en in diens werkplaats maakte hij ook zijn eerste portretten. Als 13-,14-jarige kreeg hij ook zijn eerste schilderlessen van Dick van ’t Wout en Paul Visser. Van ’t Wout stuurde Eddy Roos naar kroegen, het Centraal Station en het abattoir om daar naar de natuur te tekenen.
De kost, zijn kamerhuur en zijn lessen verdiende hij door ’s morgens op een fabriek te werken. ” ’s Middags maakte ik dan tekeningen voor Paul Visser. Dick van ’t Wout, een schilder met visie, zette me in zijn atelier aan het werk. Dat was heel spannend, hij was echt mijn mentor.”
Op zijn vijftiende kon hij aan de slag op de Rijksnormaalschool. De vrouw van Prof. Cor Hund Willie Smit zette hem daar apart. Zij liet Eddy Roos allemaal koppen maken. ‘Zonde’ zegt hij nu,’dat die allemaal ongebakken de kleibak zijn ingegaan. ’s Avonds werd hij doorgestuurd naar Prof. Cor Hund, die op de Rijksacademie een apart klasje had. Eddy Roos: ‘Prof. Cor Hund was een echte Bronner-man. Hij kon je daadwerkelijk uitleggen wat beeldhouwkunst was. Met enorme liefde verhaalde hij over de Borubudur op Java. Hij kon rustig een paar uur vullen met de uitleg van een reliëf. Hij zette me aan het kopiëren van gipsen: beelden van Donatello, de zittende man van Phidias”.
Eddy Roos is zich er nu helemaal van bewust dat hij de “Klassieken” op een negatieve, stoffige manier heeft leren kennen. Rodin ging heel anders om met de gipskopieën naar klassieke originelen, zegt hij. Die zette hen in de tuin en zag wat het zonlicht op het oppervlak deed.
Ook professor Paul Gregoire die Eddy op de academie begeleidde, had eenzelfde specialisatie. Professor Gregoire was, zegt Eddy Roos, de filosoof van de Nederlandse Beeldhouwkunst. Hij wees hem ook op de architect Dom van der Laan. Gregoire definieerde een term als “Waarachtigheid en arabesk van het beeld”. Hij maalde absoluut niet om de buitenvorm, hij liet je totaal geen vorm maken. Paul Gregoire was zich, stelt Eddy Roos, bewust van het gevaar van het Bronneriaans denken om altijd maar bezig te zijn met het zoeken naar pure architectuur in beelden. Veel mensen kwamen daar niet meer uit.
Door Gregoire raakte Eddy Roos geboeid door het werk van Despiau, Maillol en Brancussi. beeldhouwers die zich allen afzetten tegen de emotionaliteit van Rodin. Dat hij in zijn academietijd desalniettemin een andere weg insloeg door de figuratie te gaan deformeren a la Lipchitz, had alles te maken met de geest van “Sturm und Drang” die in de democratiseringsgolf van de eind jaren ’60 door de eerbied waardige Rijksacademie ging. Lipchitz, die alles anders maakte dan de academische traditie, slaagde er volgens Eddy Roos in pure abstractie weer te geven en toch verbonden te blijven met de natuur. Eddy Roos:”Terwijl Brancussi en Giacometti tot de kern van het beeld terug gingen en daarmee overdrachtelijk naar binnen gingen, slaagde Lipchitz door zijn deformaties erin om emotie sterker te maken, hij ging dan ook naar buiten.”
Van de op zichzelf totaal tegenstrijdige ervaringen van de vroegere academietijd en de intense experimenteer periode hield hij een conclusie vast:Ïk voel mijn beelden nooit als af. je bent steeds in beweging, in onderzoek. “Het is het onderzoek dat me het meest interesseert”.