zijn wereld is het altijd vlak met hoogstens hier en daar een verhoging, maar nooit geweldige verticalen, nergens een kerk, een noeste eik of scheefgezakte hooimijt. Dolsma’s enige troeven vormen de lucht, de spiegeling en het licht. Vooral met het zonlicht bezingt hij de ruimte. En zeer listig, want de zon zelf is nooit te zien. Die hangt altijd achter een wolk of hoog boven de lijst, maar daardoor kan hij stroken des te meer laten oplichten en helle banen over het water laten glijden. Diepte zonder verticalen. Als je eenmaal beseft wat Dolsma ondanks dit uiterst summiere scala aan mogelijkheden weet te verrichten, dan maakt dat zijn werk des te bewonderingwaardiger. (Rob Mohlmann, uit: ‘Janhendrik Dolsma, waddenschilder’, uitg, The Oart, 2005)